Spring naar inhoudSpring naar footer

Zicht op Publiek

Als rijkscultuurfonds richten we ons op onderscheidende, betekenisvolle films die gewaardeerd worden door een divers en uiteenlopend publiek. Wil je een aanvraag indienen voor een speelfilm of documentaire bij het Filmfonds? Dan stimuleren we al vanaf de fase scenario-ontwikkeling dat je als maker goed nadenkt over je beoogde publiek en de positionering van je film ten opzichte van het bestaande filmaanbod. Voor wie maak je deze film en waarom? En hoe ga je dat beoogde publiek bereiken? Gaandeweg worden deze vragen belangrijker bij de beoordeling van jouw filmplan. Op deze pagina leggen we uit wat er in welke fase van je wordt verwacht.

Fase ontwikkeling

Bij een aanvraag voor scenario-ontwikkeling vragen we de maker de eerste ideeën over de positionering van de film op papier te zetten. Met positionering bedoelen we: het bepalen van de positie van de film in de markt, ten opzichte van het andere filmaanbod en het beoogde publiek. Denk hierbij aan vragen als: wat is het genre van je film? Wie is de beoogde doelgroep? Wat zijn de unieke kenmerken van je film en is er bestaand werk waar je jouw filmidee mee kunt vergelijken? Deze eerste ideeën kunnen in een later stadium nog worden aangepast.

Na het afronden van je scenario, kun je een aanvraag indienen voor de fase projectontwikkeling. Voor deze aanvraag ontwikkel je de ideeën rondom doelgroep en positionering van je film verder uit. Beschrijf bijvoorbeeld welke doelgroepen jouw film willen zien en waarom. Welke rol spelen de regisseur en bijvoorbeeld de beoogde acteurs hierin mee? Bedenk ook of de filmeducatiemogelijkheden heeft.

Van de regisseur, scenarist en producent wordt in deze fase ook verwacht om de resultaten van eerder werk mee te nemen. Hoe is dit eerdere werk ontvangen en hoe verhouden die resultaten zich met de ambitie van je huidige filmplan?

Ontvangt jouw project na de aanvraag een bijdrage voor de fase projectontwikkeling? Dan kun je een deel van de subsidie (maximaal € 2.500) gebruiken voor het inhuren van externe expertise voor het (door)ontwikkelen van je visie op uitbreng en positionering en bijvoorbeeld al het bedenken van een distributiestrategie.

Fase realisering

Bij de aanvraag voor de realiseringsfase verwachten we dat je een inmiddels grondige visie op de uitbreng van je film kunt aanleveren, een positionering en doelgroepanalyse, aangevuld met onder andere:

  • De sterke en zwakke punten én de kansen en bedreigingen van de filmproductie (SWOT-analyse)
  • De verwachte bezoekcijfers (estimates)
  • De partners (bijv. media- of promotiepartners) met wie je gaat samenwerken om de film uit te brengen
  • De eventuele internationale publiekspotentie

Zijn er plannen om af te wijken van de reguliere bioscoopuitbreng? Bijvoorbeeld met een eventrelease met een outreach campagne, een tourrelease langs filmtheaters door het land of een festivalrelease? Dan is dit het moment om dat aan te geven in de aanvraag.

De meest gestelde vragen rondom de zichtbaarheid van de Nederlandse film

Onder distributie wordt de professionele uitbreng en exploitatie van filmproducties verstaan. Het gaat daarbij om alle mogelijke vormen van uitbreng via bioscopen en filmtheaters, de distributie op DVD of Blu ray, via televisie, Video On Demand, pay per view en online distributiekanalen. Het Fonds verstaat onder bioscoopuitbreng een gedegen landelijke distributie van een filmproductie via bioscopen en filmtheaters in Nederland. De definitie geeft daaraan verder invulling, namelijk dat de filmproductie na de première gedurende meerdere weken aaneengesloten en in een substantieel aantal bioscopen en/of filmtheaters voor een betalend publiek wordt uitgebracht.

Een filmproductie is een cinematografisch werk. Dat kan een speelfilm of een animatiefilm zijn of een lange documentaire, maar ook korte, experimentele en innovatieve films. Het verschilt per categorie en regeling van het Fonds welke eisen aan de uitbreng gesteld worden. Zo is bij de Film Production Incentive een bioscoopuitbreng verplicht en wordt bij selectief gesteunde films per categorie juist maatwerk geleverd want bijvoorbeeld een speelfilm kent een andere uitbreng dan een korte film.

Voor speelfilms en lange animatiefilms geldt dat deze films primair bestemd zijn voor bioscoopuitbreng. De beoogde uitbreng wordt per specifieke film door producenten (i.s.m. een filmdistributeur) in fasen aan het Fonds onderbouwd. Bij een arthouse speelfilm ligt daarbij de nadruk op de artistieke potentie en daarmee op de mate waarin de filmproductie nationaal en/of internationaal ontvangen en gedistribueerd zal worden, terwijl een mainstream film juist gericht moet zijn op het bereiken van een groot aantal betalende bezoekers in de Nederlandse bioscopen. Ook lange documentaires hebben de potentie om in bioscopen en filmtheaters vertoond te worden en hebben daarnaast een brede non theatrical release. Voor korte, experimentele en innovatieve films is de bioscoopuitbreng meestal niet het uitgangspunt en wordt naar de bredere vertoning en exploitatie gekeken.

Voor de categorieën korte films en experimenteel werk gaat het om een gerichte uitbreng van de filmproductie (stand alone) met (digitale) vertoningen en een focus op landelijke spreiding.

Om in aanmerking te komen voor een realiseringsbijdrage voor een speelfilm, lange animatiefilm en lange documentaire dient de filmproductie primair bestemd te zijn voor bioscoopuitbreng. De cinematografische kwaliteit en de onderbouwing van de distributiestrategie moet zodanig zijn dat een uitbreng in bioscopen en filmtheaters haalbaar en waarschijnlijk kan worden geacht.

Voor filmproducties die (ook) een beroep doen op een financiële bijdrage via de Film production Incentive is bioscoopuitbreng verplicht. Uitsluitend aanvragen voor filmproducties met een bioscoopuitbreng in tenminste Nederland dan wel, in het geval van een minoritaire coproductie, een bioscoopuitbreng in het land van de hoofdproducent, komen in aanmerking voor een Incentivebijdrage. Een puur instrumentele of promotionele uitbreng waarbij het primaire doel niet de bioscoopuitbreng is, maar bijvoorbeeld de uitbreng op televisie of via een streamingdienst, kwalificeert niet als bioscoopuitbreng.

Omdat het Fonds alleen filmproducties, zijnde cinematografische werken, steunt die in de onafhankelijke productiesector tot stand komen, steunt het Fonds geen films die in opdracht van een mediabedrijf tot stand komen dan wel films die exclusief voor vertoning op één videoplatform bestemd zijn.

Het Fonds heeft begrip voor de bedrijfseconomische overwegingen van een producent als zelfstandig ondernemer. Zo is het voorstelbaar dat een producent op enig moment nadat de film mede op basis van bioscoopuitbreng volledig gefinancierd en in productie is alsnog tot een andere commerciële afspraak komt met een internationaal videoplatform op basis van exclusiviteit en daarmee afziet van reeds bestaande afspraken met betrekking tot de financiering en uitbreng in bioscoop en andere platforms. In dat geval zal het zo zijn dat de reeds bestaande filmfinanciering, waaronder die van het Fonds, komt te vervallen. Indien de bestaande afspraken met filmdistributeurs, omroepen, fonds e.d. omtrent de productiefinanciering, realisering en de bioscoop- en verdere uitbreng wel in stand kunnen blijven omdat het platform alleen vrij beschikbare rechten aankoopt dan wijzigt uiteraard niets. Dan kan de producent naast de reeds aangegane rechten en verplichtingen de film in het kader van verdere exploitatie verkopen in het buitenland of in licentie aan een videoplatform.

Het Fonds streeft naar een zo optimaal en breed mogelijk publieksbereik via alle mogelijke distributiemogelijkheden. In de sector wordt traditioneel gewerkt met exploitatieruimte (windows) tussen bioscoopuitbreng, T-VOD/S-VOD en free TV. Op grond van die verschillende windows en exploitatievormen wordt financiering via filmdistributeurs, salesagents, omroepen en videoplatforms aangetrokken voor de realisering van de filmproductie. Zo bedraagt het gebruikelijke window tussen bioscoopuitbreng en S-VOD exploitatie minimaal 4 tot zes maanden en volgt free TV daarna. Bestaande windows en afspraken binnen de markt die zorgden voor continuïteit in financiering en (bioscoop)uitbreng zijn mede als gevolg van de coronacrisis verder onder druk komen te staan. Het Fonds is volgend in discussies over windows maar ziet het vanuit zijn eigen doelstelling ook als taak om te waken over een vitale en onafhankelijke filmsector.

Het Fonds heeft geen directe rol in de afspraken die producenten maken met distributeurs, exploitanten, sales agents, omroepen, videoplatforms en andere mediabedrijven. Producenten maken als zelfstandig ondernemers zelf hun eigen afwegingen. Voor het Fonds is de bioscoopuitbreng wel steeds het primaire doel voor (veel van) de in de realisering- en distributie gesteunde filmproducties. Ook staat het Fonds vanuit zijn doelstelling voor een onafhankelijke filmsector waarbij op basis van non-exclusiviteit de bioscoopuitbreng en verdere distributie van films zo optimaal mogelijk is, en de publiekspotentie volledig wordt benut.

Voor alle filmproducties dient de distributie zo optimaal en breed mogelijk te zijn. Het uitgangspunt daarbij is dat de filmproducties primair bestemd zijn voor bioscoopuitbreng. Indien voor een specifieke filmproductie daarvan wordt afgeweken omdat een gedegen publiekspotentie ontbreekt of te beperkt is – denk bijvoorbeeld aan een kwetsbare artistieke film, minoritaire coproductie of documentaire met een beperkte commerciële potentie - dan dient dit ter beoordeling aan het Fonds te worden voorgelegd. In alle gevallen geldt een inspanningsverplichting om aantoonbaar verschillende mogelijkheden voor bioscoopuitbreng te hebben onderzocht. Bij een afwijkende distributiestrategie kan onder meer gedacht worden aan een eventrelease met een outreach campagne, een tourrelease langs filmtheaters door het land of een festivalrelease om het beoogde publiek alsnog te bereiken.