
Kevin Headley en Samuel Blankendal: ‘Suriname heeft genoeg verhalen die nog verteld kunnen worden’
De films zijn het resultaat van leertraject Doculab 10 voor 50, een samenwerking tussen Surinaamse stichting The Back Lot en het Nederlands Filmfonds. ‘Een mooi voorbeeld van samenwerking tussen Nederland en Suriname om Surinaamse verhalen te vertellen’, aldus journalist, schrijver en documentairemaker Kevin Headley. We spreken Kevin en filmmaker, nieuwsverslaggever en presentator Samuel Blankendal, een van de andere geselecteerde makers, over hun films, het traject en hun hoop voor de nieuwe generatie Surinaamse filmmakers.
A Strey Fu A Sranantongo
Met A Strey Fu A Sranantongo belicht Kevin de veerkracht van de Surinaamse taal – het Sranantongo - en eert hij het levenswerk van voorvechter en Surinaams taalkundige Hein Eersel. ‘Sranantongo is de taal die alle Surinamers met elkaar verbindt. Het is een mooie taal die niet altijd rechtdoorzee is, maar juist omschrijvend, waardoor je gaat spelen met woorden zonder dat je daar heel bewust van bent', vertelt Kevin. ‘Goed voorbeeld hiervan is juist srefidensi. Je kunt dat heel direct vertalen als zelfstandigheid, maar het gaat dieper. Het heeft ook betrekking op srefidenki – voor jezelf denken en bepalen. Het Sranantongo geeft meer betekenis aan de taal. Hein is een van de belangrijkste personen die de taal heeft vastgelegd in woordenboeken en ervoor heeft gezorgd dat wij de taal nu kunnen doorontwikkelen. Want hoewel Sranantongo door de Surinamers veel wordt gesproken, is Nederlands nog steeds de enige officiële taal van Suriname. Het Sranan kent een officiële spelling die in 1986 bij resolutie is vastgesteld. Toch hanteert niet iedereen dezelfde schrijfwijze van bepaalde woorden.’
Een uitdaging voor Kevin was om de taal uit te beelden in zijn documentaire. ‘Ik kon natuurlijk makkelijk 20 mensen voor de camera interviewen, maar dan heb ik ook 20 talking heads naast elkaar. Ik vind dat creatief gezien niet interessant.’ In plaats daarvan bedenkt hij samen met zijn producent Ann Hermelijn om een expositie op te zetten over het Sranantongo. ‘Via die expositie kun je niet alleen de ontwikkeling van de taal uitbeelden, maar je kunt er ook de discussie mee opstarten: hoe staat het eigenlijk met de taal? Wat willen we ermee en wat moeten we ermee? Er zijn genoeg mensen die ervoor pleiten er een officiële taal van te maken, maar hoe dat dan moet gaan is nog niet goed over nagedacht.’ Kevins doel is dat er vanuit de samenleving meer waardering komt voor de taal. Hij doet dat onder meer met zijn inzet voor leesbevordering bij stichting Skrifi. ‘Sranantongo is ontstaan omdat tot slaaf gemaakten uit verschillende delen van Afrika bij elkaar werden gebracht, samen met hun Engelse, Portugese en Nederlandse overheersers. Ze moesten een manier bedenken om te overleven en te communiceren met elkaar. De taal is een erfgoed van onze voorouders. Het is belangrijk om die door te ontwikkelen en beter te gaan gebruiken.’
A Dede Wroko Fu La Prosperité
Dat context in de taal belangrijk is, ondervond ook Samuel bij het maken van zijn film A Dede Wroko Fu La Prosperité. De documentaire gaat over de voormalige houtplantage waar zijn moeder vandaan komt en waar al generaties lang een unieke doodscultuur wordt behouden, die diep geworteld is in zowel Afrikaanse tradities als christelijke invloeden. ‘Met deze film wil ik bijdragen aan het in leven houden van de kennis en tradities in Suriname, gezien de interesse hiervoor bij jongeren al wat begint af te nemen. Tegelijk vind ik het belangrijk dat ook de buitenwereld kan zien hoe wij in Suriname met respect omgaan met onze doden en welke betekenis deze rituelen hebben binnen onze cultuur. De film is volledig in het Sranantongo opgenomen, maar op de plantage wordt bijvoorbeeld diep Sranantongo gesproken. Een socioloog die daar aan het werk was hielp mij met vertalen, zodat ik de context rondom de rituelen makkelijker in het Nederlands kon formuleren en straks ook door kan vertalen naar de Engelse en Spaanse ondertiteling. Ik hoop dus dat de film hierdoor een breder, internationaal publiek kan aanspreken.’
‘Maar bovenal was de film een manier om dichterbij de plantage van mijn voorouders te komen’, vervolgt Samuel. ‘Ik kwam daar vroeger in vakanties als “neefje van de plantage”, maar voor de documentaire moest ik me opgaan in het dagelijks leven van de mensen die daar nog wonen – mijn ooms en tantes. Het werd een flinke onderhandeling van bijna een jaar, over waar ze me wel en niet in wilden betrekken en wat ze wel en niet op beeld wilden laten vastleggen. Zo had ik toestemming om in een achttiende-eeuws plantagehuis te filmen, maar werd die toestemming drie dagen voor de shoot ingetrokken. Ik wilde ook graag laten zien hoe het gaat als er een graf wordt gegraven. Maar de mensen op de plantage delven een graf op de dag van de uitvaart, zéker niet vooraf en er is géén uitzondering mogelijk. Dat brengt allemaal ongeluk. Men praat niet graag over dit soort zaken met de buitenwereld en niet alle kennis hoeft de plantage te verlaten. Ik heb normaliter een journalistieke insteek, maar tijdens het Doculab-traject heb ik vooral geleerd: je gaat rust en geduld moeten hebben. Uiteindelijk heb ik zes rituelen zo goed en authentiek mogelijk in beeld kunnen brengen, van de dede oso en singi neti (avondwake met een rituele wassing, waarbij gezongen en gebeden wordt en herinneringen worden gedeeld over de overledene) tot het afleggen en het speciale gerecht baka karu dat bereid wordt op een houtvuurtje achter op het erf.’

Genoeg verhalen
Beide makers vinden dat er in Suriname meer dan genoeg ruimte is voor documentaires over taal, cultuur en identiteit. ‘Er zijn genoeg verhalen te vertellen, maar niet genoeg middelen om ze tot uitvoer te brengen’, zegt Samuel. ‘In Suriname worden verhalen oraal doorgegeven en er wordt nog vrij weinig vastgelegd. Tijdens dit traject heb ik ook weer mensen gesproken met verschillende achtergronden die ontzettend veel te vertellen hebben. Ze willen de stap maken om bepaalde bevindingen over hun achtergrond of cultuur in film of in een boek vast te leggen. Maar wie gaat het financieren? Daar loopt het op stuk.’
Kevin beaamt dat: ‘Suriname heeft genoeg verhalen die nog verteld kunnen worden. Er gebeurt bijvoorbeeld enorm veel rondom de inheemse bevolking van Suriname. Het lijkt me mooi om iets vanuit hun perspectief mee te krijgen. Helaas zijn hier geen fondsen en ook nauwelijks makerstrajecten, zoals in Nederland. Zowel beginnende als gevestigde makers bereiken al vrij snel het plafond in Suriname en moeten naar het buitenland om zich te verder te ontwikkelen. En natuurlijk: heb je een passie voor het vak en wil je echt iets maken, dan maak je tijd vrij. Voor mijn eerdere korte documentaires zette ik zelf geld opzij, spaarde mijn eigen budget bij elkaar en maakte tijd om te draaien. Maar dat is wel tijd waarin ik ook een écht inkomen zou kunnen verdienen. Het Doculab is een goed voorbeeld van hoe het wel kan, met inzet van Eddy Wijngaarde. Daarnaast was het interessant om van gedachten te kunnen wisselen met de andere makers. Ondanks dat ik al een aantal jaar korte documentaire’s maak, kon ik ook genoeg leren over het maakproces en van de beginnende makers. Soms was het best intensief, zoals bij het uiteenzetten van scènes om de spanningsbogen in je documentaire in kaart te brengen. Hoe houd je een kijker de volle 50 minuten geboeid in deze tijd waarin we heel veel en heel snel consumeren?’

Nieuwe generatie
‘Ik zie mezelf en deze groep wel echt als de nieuwe generatie Surinaamse filmmakers,’ vertelt Samuel. ‘We staan precies op het kruispunt van nieuwe technologieën zoals AI, terwijl we ook nog de verhalen en kennis van onze ouderen kunnen vastleggen. Mijn hoop is dat we die nieuwe technieken kunnen inzetten om kwalitatieve producties te maken. In de tussentijd hebben we trainingen nodig, of in ieder geval bijeenkomsten, om kennis en ervaring met elkaar uit te wisselen: waar ben je nu mee bezig? Hoe gaat het met je project? Dan blijft die vlam branden.’
Kevin: ‘Als er hoogwaardigheidsbekleders op bezoek komen, worden ze ontvangen met muziek, dans, met taal, kortom, met cultuur. Met Surinaams erfgoed. Cultuur verbindt en brengt samen. Dat moeten we versterken, niet alleen met geld, maar ook met aandacht. En die aandacht was er met deze samenwerking tussen Nederland en Suriname. Het liet zien dat we een gedeelde geschiedenis hebben, maar ook nu op een goede manier verbonden kunnen blijven. Je kunt overal iets van vinden, maar er worden zometeen wel mooi elf nieuwe Surinaamse documentaires vertoond. We kunnen dus zeker heel trots zijn op wat er is afgeleverd.’


