Signe Zeilich-Jensen blikt terug als consulent jeugdfilm
Door: Bertien Minco
Cinema Junior en DOK Junior
Ik had een mooie start bij het Filmfonds in 2016 want er kwamen veel scripts voor jeugdfilms binnen van zowel ervaren als nieuwe makers. En in 2017 beleefde Cinema Junior een herstart, het samenwerkingsproject van het Filmfonds, VPRO, NTR en CoBO. Veel jeugdfilms zijn gebaseerd op bekende kinderboeken en daar is niks mis mee, maar het Fonds wilde ook originele verhalen ondersteunen en Cinema Junior was daar een uitstekend instrument voor. We hebben nu twee rondes gedaan en de projecten die binnenkwamen hadden een hoog niveau. Die extra zorg en aandacht hebben geleid tot twee mooie films: Buladó, de openingsfilm van NFF 2020, en Captain Nova, die onlangs bij Cinekid in première is gegaan. Op dit moment zijn twee films die in 2019 zijn ingediend in ontwikkeling. Een ander mooi initiatief is DOK Junior voor bijzondere waargebeurde verhalen. Het project werd opgezet door het Filmfonds in samenwerking met HUMAN, Idfa en Cinekid, waarvan de eerste film Shabu bij Idfa de prijs won voor beste jeugdfilm en onlangs op het Filmfestival in Berlijn een eervolle vermelding kreeg.
Uitdaging
De Nederlandse jeugdfilm onderscheidt zich internationaal doordat kinderen in onze verhalen verantwoordelijk zijn voor hun eigen leven en er daardoor controle over kunnen uitoefenen. In films uit andere landen zijn kinderen vaak ondergeschikt aan de volwassen wereld. Onze films doen het heel goed in het buitenland en met name dit aspect van gelijkwaardigheid spreek enorm aan.
Maar dit staat onder druk doordat de streamingdiensten, ook als gevolg van Corona, en de bioscopen praktisch worden gedomineerd door Amerikaanse studiofilms. Er wordt enorm veel geproduceerd door de streamingdiensten en de studio’s, en daarvan heeft de industrie een enorme boost gekregen, maar jeugddrama blijft hierin achter. In deze omgevingen komt de Nederlandse jeugdfilm al helemaal nauwelijks aan bod. Wij hebben niet de middelen die deze bedrijven hebben om films te produceren en zichtbaar te maken. De grootste uitdaging op dit moment is dus hoe wij kwaliteitsfilms voor ons eigen publiek kunnen blijven maken en uitbrengen, hoe we de omgeving voor ons nationale talent en voor al die mooie verhalen zo optimaal mogelijk kunnen maken.
Ik denk dat we nog te veel onder de indruk zijn van alles wat uit Amerika komt. Terwijl de Amerikaanse samenleving in geen enkel opzicht gelijk is aan die van ons. We moeten veel zelfbewuster en trotser zijn op de Europese en onze specifiek Nederlandse cultuur.
Zichtbaarheid en samenwerking
De Nederlandse jeugdfilm is binnen het jeugdsegment echt koploper en wordt gezien als een groot voorbeeld in andere landen. Omdat we bovendien relatief veel jeugdfilms maken – zo’n negen tot twaalf per jaar, terwijl de meeste landen er een of twee maken –, hebben we ook veel expertise in het werken met kindacteurs. Daar kunnen we ons voordeel mee doen. We moeten enerzijds werken aan de zichtbaarheid van het Nederlandse product, en anderzijds in Europese samenwerking internationale coproducties stimuleren als antwoord op de grote Amerikaanse concurrentie. Je kunt denken aan Europese ontwikkelingsfondsen of binnen Creative Europe programma’s voor jeugd opzetten met speciale aandacht voor live-action.
Ik pleit ook voor meer overleg binnen de sector. De jeugdfilm moet sterk gepromoot en zichtbaar worden gemaakt. Er is dus veel werk aan de winkel en alleen samen kunnen we die klus klaren.
Meer contact met de streamingdiensten is ook een punt. Disney is een sterke zender voor jonge kinderen, Netflix biedt ook veel voor jeugd, maar het zou goed zijn om meer inzicht te hebben in hoe zij hun keuzes maken, wat ze nodig hebben om jeugddrama van kwaliteit te kunnen produceren.
Gelaagde opgave
Kinderen van nu groeien op in een omgeving vol sociale en culturele diversiteit en dat is een verrijking. Het Filmfonds moet verhalen faciliteren waarin die diversiteit aan bod komt, en waarin kinderen van alle rangen en standen zich kunnen herkennen. Dat is een gelaagde opgave.
Ik ben zelf geboren in Zweden en heb als kind een half jaar in Canada gewoond bij de Inuït. Op mijn zestiende woonde ik een jaar in Oost-Groningen en toen ik 21 was, ben ik geëmigreerd naar Nederland. Al mijn ervaringen maakten mij nieuwsgierig. In wat voor wereld leven we? En hoe gaan we daarmee om? Daar is niet één antwoord op. We hebben verschillende verhalen nodig, met verschillende perspectieven, om onszelf te begrijpen.
Die diversiteit en verschillende perspectieven moeten we ook binnen de muren van het Filmfonds halen. We kijken immers allemaal vanuit een bepaalde optiek. Ik heb mezelf beloofd om nooit te vergeten hoe het is om een kind te zijn. Dat heb ik goed kunnen gebruiken in mijn werk.