Spring naar inhoudSpring naar footer

Frank Peijnenburg blikt terug

Een generalist, zo noemt afgezwaaid Filmconsulent Frank Peijnenburg zichzelf. Het bracht hem veel tijdens zijn lange loopbaan in de filmsector en gedurende de twaalf jaar die hij in verschillende functies binnen het Fonds werkte. “Lezen, analyseren en beoordelen van verhalen en creatieve processen vormden de rode lijn.”

Op de valreep ging Frank Peijnenburg in 2021 aan de slag met wat hem betreft dé ultieme Fonds-regeling is: de steunmaatregel Music Mayday. “Het biedt makers veel vrijheid in hun aanvraag en in de regeling zelf zit een soort poëtisch, abstract en muzikaal kader verankerd. Als generalist in de filmwereld met een enorme liefde voor muziek, bracht dat voor mij alles samen.”

Er zit een duidelijke lijn in de carrière van Peijnenburg. “Als ik alles achter elkaar zet, dan ging het bijna altijd over het initiëren, meemaken, beoordelen en analyseren van creatieve processen.” Neerlandicus en theaterwetenschapper Peijnenburg werkte voor zijn fondstijd in verschillende functies, van (eind)redacteur van culturele programma’s en de aankoop van speelfilms en series, bij onder meer Frascati Productions, de publieke omroep en filmdistributeur A-film. Hij nam al die werkervaringen en perspectieven uit de theater- en filmwereld mee.

Als intendant voor de artistieke film, zijn eerste rol binnen het Fonds, voelde hij zich op z’n plek. “Je had een budget vanuit het Fonds ter besteding voor ontwikkeling en realisering en je kon zelfstandig met makers in gesprek gaan die je interessant en goed vond. Er was veel vrije speelruimte, je kon je bewegen aan de randen van het fondsbeleid. Een beoordeling van de kwaliteit van een plan werd vaak een gesprek op basis van uitwisseling van ambities en inspiratie.” Na het intendantschap ging hij door als Hoofd Screen NL, met een team van consulenten. Peijnenburg zag het mooie van hun taken in, maar ook waarmee zij worstelden. “Er is een partij die vraagt en een partij die kan geven en dat maakt dat er per definitie ongelijkheid is.” Aan het hoofd probeerde hij die grens tussen Fonds en aanvragers, zo legt hij uit, te beslechten. Menselijkheid, transparantie en in gesprek blijven noemt hij daarbij van levensbelang. “Ik was een soort brug tussen de inhoudelijke analyse van de consulent en de praktische verwerking naar het veld toe. En daar groei je in”, zegt Peijnenburg. “Je leert alles en iedereen goed kennen, zo ook hun ambities en beweegredenen.”

In het bijzonder werkte Peijnenburg voor het Fonds graag aan De Oversteek, waarbij aanstormend talent kans krijgt om een speelfilm te ontwikkelen met een eigentijds verhaal en internationale potentie. Daar was hij al vóór zijn intendantschap als adviseur bij betrokken -en later ook weer als hoofd. “Dat heb ik altijd een mooi project gevonden.” Daarnaast noemt hij talentontwikkeling in internationale context, waarbinnen al deels internationaal opererende Nederlandse filmmakers in één keer een groot bedrag voor ontwikkeling kunnen aanvragen. Daarvoor moeten zij voor een door het Fonds samengestelde, internationale commissie verschijnen. “Dat leverde hele altijd inspirerende, strenge selecties; de lat lag meteen heel hoog. De ontworpen financiële structuur dwingt hen bovendien om open te staan voor andersoortige samenwerkingen; het verbreedt ook zo hun horizon. Het levert een mooie doorsnede van hoogwaardig Nederlands talent op, dat de internationale filmwereld veel te bieden heeft met hun eigenzinnige manieren van vertellen. Onder meer De Oost van Jim Taihuttu is daaruit voortgekomen.”

Hechte samenwerkingen tijdens zijn intendantschap met diverse Nederlandse makers heeft hij als zeer waardevol ervaren. “Die heb ik m’n hele Fondsperiode meegenomen en ik bleef er al die tijd een bijzondere band mee onderhouden. Niet in de zin van vriendjespolitiek natuurlijk, maar van mens tot mens. Terwijl je met elkaar blijft onderkennen dat je de positie hebt die je nu eenmaal hebt, óók als iets niet goed lukt.” Fondsbeleid en -beslissingen vond hij op die manier, met de menselijke maat, makkelijker uit te leggen. “Dat formele contact is natuurlijk ook nodig bij toekenningen en afwijzingen, beschikkingen en voorwaarden. Maar soms kan het tegelijkertijd een handicap zijn omdat ‘t het proces waar het echt om gaat - het maken van bijzondere films - daarbij ondersneeuwt. Het blijft een gekke spagaat waar je als Fonds in zit.”

Hij betoogt dat je ook als filmmaker onderdeel bent van een organisme en dus niet het centrum van de wereld. Al ziet hij een nieuwe generatie die meer vanzelfsprekend met elkaar samenwerkt. “Dat doen ze op een inspirerende, genereuze manier en anders dan hun voorgangers jarenlang gedaan hebben. Dat is echt een mentaliteitsverschil van de afgelopen jaren. Daarnaast vind ik de kwaliteit heel hoog. Makers van vandaag zijn steeds beter in staat om naar het héle proces te kijken, te onderkennen op welk niveau ontwikkeling nog nodig is en hoe het zich bijvoorbeeld verhoudt tot het publiek. En dat moet ook wel, want er is een hele grote buitenwereld, vol filmproducties van een steeds hoger niveau.”